Auto setup

Wanneer een onbekend signaal is verbonden met de oscilloscoop, is de eenvoudigste manier om de oscilloscoop in te stellen gebruik te maken van de auto setup-functie. Die zal diverse instellingen van het instrument aanpassen om het signaal op een bruikbare manier weer te geven: stabiel getriggerd, met 2 tot 6 perioden van het signaal in beeld.

Auto setup kan de volgende instellingen veranderen:

  • sample-frequentie wordt zo veranderd dat het signaal dat als triggerbron wordt gebruikt, met 2 tot 6 perioden wordt getoond
  • recordlengte wordt zo veranderd dat het signaal dat als triggerbron wordt gebruikt, met 2 tot 6 perioden wordt getoond
  • ingangsbereik van het actieve kanaal wordt aangepast om een optimale signaalresolutie te krijgen
  • trigger time-out wordt bij langzame signalen verhoogd om een stabiele triggering te krijgen
  • triggerniveau van het kanaal dat als triggerbron fungeert wordt aangepast om een stabiele trigger te verkrijgen
  • triggerhysterese van het kanaal dat als triggerbron fungeert wordt aangepast om een stabiele trigger te verkrijgen

Klikken op de AutoSetup-knop Auto setup-knop op de instrumentbalk opent het Auto setup-venster.

Auto Setup dialog

In dit venster wordt bepaald welke instrumentinstellingen kunnen worden aangepast door de software om de meest bruikbare instelling voor het aangesloten signaal te krijgen. Deze instellingen worden afgeleid van de standaard instellingen die worden ingesteld in de programmainstellingen. Voor een specifieke meting kunnen de instellingen aangepast worden en indien gewenst als standaard ingesteld worden.

De Auto setup-modus bepaalt hoe de Auto setup wordt uitgevoerd:

  • Eenmalig de Auto setup wordt eenmalig uitgevoerd, als de knop Eenmalig wordt geklikt.
  • Continu de Auto setup wordt continu uitgevoerd om de gewenste instellingen aan te passen als het ingangssignaal verandert.
  • Uit de Auto setup wordt uitgeschakeld.

Begrens meettijd tot max beperkt de maximale duur van een meting die wordt gedaan door de Auto setup. De instelling Eenmalig geldt voor een eenmalige Auto setup-actie, de instelling Continu geldt voor een Continue Auto setup-actie. De instelling voorkomt dat de Auto setup een zeer trage instelling kiest wanneer het ingangssignaal tijdelijk weg is, bijvoorbeeld wanneer een meetpen of probe wordt verplaatst.

Auto setup kan ook worden geactiveerd door de sneltoets Q (quick auto setup) in te drukken. Dit activeert de eenmalige Auto setup zonder het venster te tonen.

De sneltoets Ctrl-Q activeert de continue Auto setup zonder het venster te tonen. Sneltoets Q nogmaals indrukken schakelt de continue Auto setup weer uit.