Kanalen bedienen via popupmenu's en instellingenschermen

De kanalen van de oscilloscopen die in de Multi Channel oscilloscoop-software geopend zijn kunnen op diverse manieren bediend worden:

  • via de kanaalbalken, te vinden aan de bovenkant van het venster.
  • via hun instellingenscherm dat wordt getoond als
    • op het kanaal wordt dubbel geklikt in het Objectscherm
    • op de Settings window Instellingenscherm-knop op de instrumentbalk wordt geklikt
  • via popupmenu's die geopend worden door op het kanaal te rechts-klikken in het Objectscherm of de kanaalindicator op de kanaalbalk

Veel instellingen zijn ook beschikbaar via sneltoetsen.

Bedien instrumenten via een popupmenu of instellingenscherm.

Kanaalinstellingen en -acties

Kanaal control

Een oscilloscoop heeft een of meer kanalen. Wanneer een kanaal van een oscilloscoop wordt rechts-geklikt, wordt een popupmenu geopend met alle instellingen en acties voor dat kanaal. Met de keuze Toon instellingenscherm wordt een instellingenscherm getoond waarin alle beschikbare instellingen aangepast kunnen worden. Het instellingenscherm wordt ook getoond als op de Settings window Instellingenscherm-knop op de kanaalbalk wordt geklikt.

Wanneer meer kanalen geselecteerd zijn en worden rechts-geklikt, kunnen instellingen van alle geselecteerde kanalen tegelijkertijd via het popupmenu veranderd worden naar dezelfde waarde. Acties worden uitgevoerd op alle geselecteerde kanalen.

Niet alle instellingen en acties zijn beschikbaar voor alle Handyscopes.

Naar/uit actieve grafiek

Deze keuze voegt het kanaal toe aan de actieve grafiek. Wanneer de actieve grafiek al een lijn voor dit kanaal bevat, wordt deze verwijderd uit de grafiek.

Het instellingenscherm gebruikt hier twee vinkjes voor:

  • In actieve grafiek: dit kanaal is wel of niet aanwezig in de actieve grafiek
  • Zichtbaar: dit kanaal is wel of niet zichtbaar in de actieve grafiek

Wanneer een kanaal niet aanwezig is in de actieve grafiek, is het vinkje Zichtbaar inactief.

Ingangstype

Wanner een instrument is uitgerust met de SafeGround-optie, kan het ingangstype worden omgeschakeld tussen Differentieel en Single-ended. Wanneer, in dat geval, de ingang naar single-ended is geschakeld, is ook de SafeGround-bescherming actief.

Actief

Deze instelling bepaalt of een kanaal meet of niet. Actief maken van een kanaal maakt het mogelijk dit kanaal bijvorbeeld als triggerbron te gebruiken zonder het in een grafiek te tonen Het kan ook effect hebben op de maximale samplefrequenctie van een oscilloscoop. Activeren van een kanaal voegt het niet toe aan een grafiek, deactiveren verwijdert het niet uit een grafiek.

Koppeling

Dit deel van het kanaal-popupmenu heeft keuzes om de signaalkoppeling van het kanaal in te stellen. Sneltoetsen A en D kunnen ook worden gebruikt om de signaalkoppeling van het kanaal in te stellen.

Bereik

Voor het instellen van het ingangsbereik van het kanaal zijn enige keuzen beschikbaar voor alle volle-schaal bereiken. Sneltoetsen F5 en F6 kunnen ook worden gebruikt om het bereik van het kanaal in te stellen.

Auto ranging

Om de software het meest geschikte ingangsbereik voor een ingangssignaal te laten kiezen kan de keuze Auto ranging gebruikt worden. Zolang Auto ranging aan staat zal tijdens het meten steeds het meest geschikte bereik gebruikt worden. Sneltoets R kan ook gebruikt worden om Auto ranging van het kanaal in te stellen.

Auto range Maximum en Minimum

De auto ranging-functie kan worden beperkttot een instelbaar bereik waarbinnen het mag werken. De instellingen Auto range maximum en Auto range minimum stellen de limieten in waartussen de functie mag werken.

In het instellingenscherm zijn beide instellingen gecombineerd in een dubbele slider, om de limieten in te stellen.

De limieten kunnen worden gebruikt wanneer bijvoorbeeld verschillende punten in een circuit worden gemeten. De probe van het ene punt naar het andere punt verplaatsen zorgt dat de auto range-fcuntie steeds zal schakelen naar het meest gevoelige ingangsbrereik wanneer de probe tijdelijk geen contact maakt. Door de onderste limiet vlak bij het gebruikte bereik in te stellen wordt dat voorkomen en reageert de scope sneller wanneer de probe weer aangesloten is.

Probe

Probes of stroomtangen die met een ingang zijn verbonden hebben meestal een compensatiefactor nodig in de software, om de ingang de juiste waarden te laten weergeven. Dit kan de probe-versterking, probe-offset en de meeteenheid beïnvloeden.

Met de Probe-instelling kan worden gekozen uit alle TiePie engineering probes en stroomtangen en hun instelling. De probe-versterking, probe-offset en de meeteenheid worden dan allen goed ingesteld.

Probe-versterking

Oscilloscoop-probes die zijn aangesloten op een ingangskanaal verzwakken meestal het signaal. Speciale probes of signaalomvormers kunnen het signaal ook versterken. De instelling probe-versterking maakt het mogelijk de gemeten waarden te compenseren voor de versterking van de probe of omvormer. Het kanaal zal dan de originele signaalwaarden weergeven.

Wanneer bijvoorbeeld een X10 verzwakkende probe wordt gebruikt, zal het kanaal een 10 keer lagere waarde van het ingangssignal meten. Door de probe-versterking op 10 te zetten worden de gemeten waarden ter compensatie met 10 vermenigvuldigd.

De keuze Probe-versterking opent een submenu waarin de probe-versterking voor een kanaal gekozen kan worden uit een aantal voorgedefinieerde waarden en de keuze Zelf instellen....

Tip: Om een kanaal te inverteren kan de Probe-versterking op -1 gezet worden.

Probe-offset

Oscilloscoop-probes die zijn aangesloten op een ingangskanaal verzwakken meestal het signaal. Speciale probes of signaalomvormers kunnen ook een offset aan het het signaal toevoegen. De instelling probe-offset maakt het mogelijk de gemeten waarden te compenseren voor de offset van de probe of omvormer. Het kanaal zal dan de originele signaalwaarden weergeven.

Eenheid

Deze keuze stelt de meeteenheid van een kanaal in. De eenheid kan ingesteld worden op iedere (tekst)waarde. De ingevulde eenheid wordt ook doorgegeven aan en gebruikt door aangesloten I/O's en sinks.

De standaard eenheid van een kanaal is V. Wanneer een andere eenheid wordt gekozen, wordt deze eenheid "vastgezet" en in stand gehouden, ook als een probe wordt geselecteerd die een andere eenheid gebruikt. Om een handmatig ingestelde eenheid "los te maken", moet het veld eenheid gewist worden. Dan wordt de standaard instelling van het kanaal of de eenheid van de geselecteerde probe gebruikt.

Kleur

Voor eenvoudige herkenning kunnen kanalen verschillende kleuren krijgen. De keuze Kleur opent een submenu met twee keuzen:

  • Automatisch - De kleur wordt gekozen uit een lijst met voorgedefinieerde kleuren, die ingesteld kan worden via de programma-instellingen.
  • Zelf instellen ... - een kleur-selector wordt getoond om een kleur te kiezen.

Trigger-eigenschappen

De actie Trigger-eigenschappen opent het speciale Triggereigenschappenscherm, waarin alle triggereigenschappen ingesteld kunnen worden.

Trigger actief

Deze instelling geeft aan of een kanaal als triggerbron wordt gebruikt. Wanneer meer kanalen als triggerbron worden gebruikt, worden ze ge-OR'd

Triggertype

De keuze Triggertype opent een submenu waarin het triggertype van een kanaal ingesteld kan worden.

Triggerniveau-mode

Triggerniveau-mode bepaalt hoe het triggerniveau wordt ingesteld, absoluut of relatief.

Wanneer de Triggerniveau-mode Absoluut is, wordt het triggerniveau als absolute spanning ingesteld, begrenst door het ingangsbereik. Wanneer de Triggerniveau-mode Absoluut is en autoranging van het kanaal aan staat, blijft het triggerniveau op de ingestelde absolute spanning staan als het ingangsbereik verandert. Het ingangsbereik zal niet door autorangen veranderen naar een bereik dat kleiner is dan het ingestelde triggerniveau.

Wanneer de Triggerniveau-mode Relatief is, wordt het triggerniveau ingesteld als percentage van het ingangsbereik:

  • 100 % komt overeen met positief volle schaal
  • 50 % komt overeen met 0 V
  • 0 % komt overeen met negatief volle schaal

Wanneer de Triggerniveau-mode Relatief is en autoranging van het kanaal aan staat, blijft het triggerniveau op hetzelfde percentage staan als het ingangsbereik verandert, wat resulteert in een andere absolute spanning.

Triggerniveau

De keuze Triggerniveau opent een submenu waarin het triggerniveau van een kanaal ingesteld kan worden. Het triggerniveau wordt ingesteld als percentage van het ingangsbereik, waarbij 100% overeenkomt met positief volle-schaal en 0% met negatief volle-schaal. 50% komt overeen met 0 V. Een aantal vaste waarden zijn beschikbaar in het submenu, evenals de keuze Zelf instellen.... Via deze keuze is het ook mogelijk het triggerniveau als spanningswaarde in te stellen. Sneltoetsen F7 en F8 kunnen ook worden gebruikt om het triggerniveau van het kanaal in te stellen.

Triggerhysterese

De keuze Triggerhysterese opent een submenu waarin de triggerhysterese van een kanaal ingesteld kan worden. De triggersysterese wordt ingesteld al een percentage van het ingangsbereik, waarbij 100% overeenkomt met het volledige ingangsbereik van positief volle-schaal tot negatief volle-schaal. 12.5% komt overeen met 1 divisie. Een aantal vaste waarden zijn beschikbaar in het submenu, evenals de keuze Zelf instellen.... Via deze keuze is het ook mogelijk de triggerhysterese als spanningswaarde in te stellen. Sneltoetsen [ en ] kunnen ook worden gebruikt om de triggerhysterese van het kanaal in te stellen.

Triggerniveau 2

Sommige triggertypen gebruiken twee triggerniveaus. Met deze keuze kan het tweede triggerniveau ingesteld worden.

Triggerhysterese 2

Sommige triggertypen gebruiken twee triggerhystereses. Met deze keuze kan de tweede triggerhysterese ingesteld worden.

Triggerconditie

Sommige triggertypen hebben een extra conditie-instelling, waaraan ook voldaan moet worden om een trigger op te wekken. Deze keuze opent een submenu met de beschikbare triggercondities voor het huidig ingestelde triggertype.

Triggerconditietijd

Een triggerconditie kan tijdgerelateerd zijn. Deze keuze opent een submenu mwaarin de triggercontditietijd gekozen kan worden uit een aantal voorgedefinieerde waarden en een keuze Zelf instellen....

Filter

Om filteren van het gemeten signaal van een kanaal makkelijker te maken, kan een Filter achter het kanaal geplaatst worden in de software, via de Filter-instelling.

Ontkoppel alle ontvangers

De keuze Ontkoppel alle ontvangers ontkoppelt meteen alle aangesloten I/O's, sinks en grafieklijnen.

Ontkoppel ontvanger(s)

De keuze Ontkoppel ontvanger(s) toont een venster met een overzicht van alle aangesloten I/O's, sinks en grafieklijnen. In dit venster kan een selectie worden gemaakt van de objecten die ontkoppeld moeten worden.

Alias

Een kanaal kan een beschrijvende naam gegeven worden, voor eenvoudige herkenning, bijvoorbeeld "batterij" wanneer aan een batterij gemeten wordt. Dit is de Alias van het kanaal. Via deze keuze kan een geschikte naam ingevuld worden. Om de Alias te wissen en de oorspronkelijke naam terug te krijgen moet een lege string (niets) ingevuld worden.

Exporteer data

Met de keuze Exporteer data... kunnen de gemeten waarden van een kanaal geëxporteerd worden naar een ander bestandsformaat, om in toepassingen van derden te gebruiken.

Wissen

Gebruik de keuze Wissen om de gemeten waarden uit een kanaal te verwijderen en deze te vullen met 0 V.